-
1 resign oneself
berusten -
2 gründen
gründen1 gebaseerd zijn, berusten, steunen♦voorbeelden:1 auf, in einer Sache gründen • op iets gebaseerd zijn, berustenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stichten, oprichten ⇒ in het leven roepen, vestigen♦voorbeelden:ein Unternehmen gründen • een zaak, onderneming oprichten, vestigen1 berusten, steunen, gebaseerd zijn♦voorbeelden: -
3 resign
v. ontslag nemen[ rizzajn]2 afstand doen van een ambt ⇒ aftreden, ontslag nemen, bedanken 〈 voor betrekking〉; opgeven 〈 schaakspel〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 berusten in ⇒ zich schikken in, zich neerleggen bij♦voorbeelden: -
4 зиждиться
-
5 лежать в банке
vgener. bij de bank berusten (о деньгах) -
6 неохотно соглашаться
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > неохотно соглашаться
-
7 основываться
v -
8 основываться на правде
vgener. op waarheid berustenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > основываться на правде
-
9 подчиниться неизбежности
vRussisch-Nederlands Universal Dictionary > подчиниться неизбежности
-
10 покоиться
-
11 покориться своей судьбе/участи
vgener. berusten in zijn lotRussisch-Nederlands Universal Dictionary > покориться своей судьбе/участи
-
12 покоряться
v1) gener. resigneren (судьбе), zich schikken (in-÷åìó-ô.), berusten, het hoofd in de schoot leggen, zich voegen2) liter. de hals krommen -
13 храниться
vgener. berusten (bij, onder-ó, â) -
14 acquiesce
v. zwijgend instemmen; accepteren zonder vragen te stellen[ ækwie▪es] 〈 formeel〉 -
15 inhere
v. inherent zijn, eigen zijn; onvervreemdbaar zijn[ inhiə] -
16 repose
n. rust, kalmte--------v. vertrouwen stellen in; uitrusten, rustenrepose11 rust ⇒ slaap, ontspanning♦voorbeelden:————————repose2〈 formeel〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 reside
v. wonen, zetelen1 resideren ⇒ wonen, zetelen -
18 rest with
rest with -
19 accept the situation
zich berusten in de toestand -
20 cause of action
Oorzaak van beschuldiging (de feiten waarop de beschuldigingen berusten)
См. также в других словарях:
Müßig — Müßig, er, ste, adj. et adv. Muße, d.i. Befreyung von Geschäften, habend. 1. Im weitesten Verstande, von allen Geschäften, von aller Arbeit, befreyet, ohne dabey auf die Sittlichkeit dieser Befreyung zu sehen. 1) Eigentlich. Er kann nicht einen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart